figuren uit Hulste

Marietje Kerlut


Iedere Hulstenaar van pakweg veertig jaar of ouder kan ze, van ver of van dichterbij, gekend hebben. Velen hebben ze alleen maar gezien vanuit hun kinderogen. Hoe jonger ze toen waren, des te ouder was Marietje Kerlut in hun ogen. Sowieso was Marietje een oud wijveke. Ze is immers, op een week na, drieënnegentig jaar geworden... Een uitzondering want toen leefden de mensen nog niet zo lang als nu.

spandoek marie

Marietje Kerlut, onze plaatselijke reuzin, is niet zomaar een creatie of een verzinsel van een geïnspireerd Hulstenaar. Enkele decennia geleden liep het echte Marietje nog in levende lijve in ons dorp. Ze was toen gekrompen tot een klein wijveke, gekend onder de naam ‘Marietje Corlut’, een volkse vervorming van haar familienaam Carlu.
Ze werd pas reuzin na haar dood. Of toch... was ze niet reeds een groot figuur voor Hulste tijdens haar leven?
Haar foto hangt nu tegenover de gevel van het huis waar tot 1986 fotograaf Eric Guillemyn woonde. Brasserie Marie is naar haar genoemd. Het is ook Eric Guillemyn die ‘Marietje’, wellicht als enige, haar op de gevoelige plaat kon vastleggen. En dit helemaal tegen haar zin. Mediageil was ze dus zeker niet.

Maar wat was er nu, buiten haar rijpe leeftijd, zo bijzonder aan ‘Marietje Corlut’?
Wat maakte haar tot een dorpsfiguur?

Marietje werd op 24 september 1882 geboren in een huis van commerce. Haar vader Theodoor, of kortweg Doren Carlu, was bakker. Haar moeder, Franciska of Siska Verheye, was herbergierster. Het gezin Carlu woonde toen langs de ‘Brugsche Kalsijde’ op de ‘Hogen Doorn’ in het derde laatste huis van Hulste aan de linkerkant. Tot voor kort was dit huis, Brugsesteenweg 87, bewoond door het echtpaar François Renault-Denise D’Hondt.
In mei 1885, Marietje was toen drie jaar oud, verhuisde het gezin Carlu van de ‘Brugsche Kalsijde’ naar de Brugstraat en betrok een nieuwgebouwd huis, nu Brugsestraat 52. Jarenlang woonden zij daar tussen Smetje Volders (tot voor kort Gilbert Christiaens) en voerman Maes (nu nog Hilda Maes). Bij de Carlu’s was het weerom een huis van commerce, bakkerij en winkel die steeds beter draaide omdat vader Carlu een gat in de markt gevonden had: het bakken van zoetigheden en menten. Er kwam veel volk over de vloer bij suikerbakker Doren Carlu. Zo leerde Marietje veel mensen kennen en geraakte ze zelf meer en meer bekend.
Marietje heeft nog tot op hoge leeftijd de commerce van haar ouders voortgezet. Eerst samen met haar broer Philemon (†19 november 1952) en dan nog drieëntwintig jaar alleen. Met de velo, triporteur of steekkar trok ze menigmaal naar Ter Vichten (Vichte), Ijvegem (Ingooigem) en Deerlijk, waar er belangrijke winkels en particulieren goede afnemers waren van de zo gekende spekken van het huis Carlu te Hulste. Zelfs bij de stoere Stijn Streuvels op het Lijsternest geraakte Marietje binnen met haar zoetigheden. Ze schrok er niet voor terug naar Brussel te trekken om de nodige kleurstoffen en essences te halen die ze doorverkocht aan gekende bakkers in Kortrijk. Menig bakker heeft ze leren confituretaarten of taarten met crème-au-beurre maken. Die leergierigen moesten dan wel voor de 'stoffatie' zorgen.

Marie was een van de eerste Hulstenaren die op reis ging. In 1935, toen ze eens terugkwam van een reis uit Duitsland, wist ze hier te vertellen: “‘t Zal were oorlog zijn. En ten zal niet lange meer duren”. Ja, Marietje is ooit jong geweest en in de fleure van haar leven. Stak ze toen al niet met kop en schouders boven menig Hulstenaar uit? Was ze toen al een beetje reuzin?
Vader Carlu stierf op 29 november 1910 en moeder Fransiska op 11 september 1923.
Van de acht kinderen waren er twee, een tweeling, vroeg gestorven. Drie waren getrouwd en één, Florimond, was de grote missionaris op de Filippijnen. Hij stierf er op 26 juni 1950 en ligt begraven bij de kathedraal Onze-Lieve-Vrouw van Boetedoening’ van Baguio, die hij liet bouwen. De bouwwerkzaamheden startten in 1920 en ze was in 1936 afgewerkt en ingewijd. In het centrum van die stad is er nu nog een straat naar hem genoemd: de ‘Frater Carlu Loop’.
Marietje en broer Philemon bleven jong en thuis. Meer dan vijftig jaar, van 1923 tot 1975, was Marietje er zakenvrouw. In die halve eeuw bouwde ze gaandeweg haar imago van ‘Marie Spekke’ op en werd een figuur van Hulste. Dit imago van iemand apart te zijn en buiten de gewone serie te vallen, werd mee opgebouwd door broer Philemon. Ook de speciale sfeer van het huis vol zoetigheden, voor de kinderen een echt sneukelhuis, waar vanuit de achterkeuken de roep van de papegaai ‘Coco’ immer te horen was, droeg geweldig bij tot dit imago.

Het huis Carlu, met voor zijn tijd een ruime winkel, was overigens geen onaardig huis. Achteraan was de grote serre met uitstekende druiven verzorgd door Leon Verschaete, een buurman die woonde waar later dokter Piet Couvreur enige tijd woonde. Er was nog een prachtige bloemenhof met grote potten met cactussen die broer Philemon, voor zijn rekening nam. En niet te vergeten de visput, ja nooit zonder vis.
Neen, het huis Carlu was niet zomaar een huis in de reke. Het was ook geen gesloten huis. Naast het vele volk in de winkel kwamen er ook vrienden over de vloer. Zo ging Georges Vandekerckhove, een buurman van een paar huizen verder, waar nu Sis Verschelde woont, samen met de nonkel van de onderpastoor iedere zondag een kaartje leggen. Marietje zorgde voor straffe koffie, koffie gelijk olie, terwijl broer Philemon zorgde voor de rook. Hij was immers een felle pijpenroker. Soms kwam er ook ongewenst volk. Het waren meestal kinderen op zoek naar sneukelinge. Ze waren er op uit om stiekem wat menten te grabbelen. Dit was een oud zeer. Moeder Siska († 1923) moest reeds menigmaal de kinderen wegjagen. Er was zelfs eens een hele doos menten gestolen. Die stond reeds gereed voor verzending aan de tramstatie bij de Tivoli. De schuldige belhamels waren Michel Bruneel, Jozef Tytgat en Jerome Goeminne (Lotte). Ze werden door de garde betrapt in ‘t kelderke van het huis Everaert (nu bakkerij Van Paemel) waar ze zich aan de buit te goed deden. Dat alles maakte Marietje steeds meer wantrouwig. Ze werd ook stilaan een dagje ouder en liep steeds meer gebogen.
Daarbij bleef de tijd wat stilstaan in het eens zo mooie en aantrekkelijke huis Carlu. Zo geraakte het ijzeren poortje naast het huis nooit hersteld en bleef er zonder enig nut bengelen tussen de takken van de haag. Ik weet niet of de grote was nog altijd maar eens per jaar gedaan werd, maar het aantal hemden dat te drogen hing was soms niet te tellen. Maar het is wel zeker dat Marietje nooit den elektriek in haar huis heeft binnengelaten. Ze heeft steeds met de Lampe Belge voortgedaan ... tot in 1975. Marietje werd stokoud. Toen ze naar de Plaats trok leek ze, steeds meer gekrompen, nog slechts een vliegende schicht.

Marie Corlut stierf één maand voor ze drieënnegentig zou worden. Julia GLorieux, de meter van coiffeur Jacques, bracht in de voormiddag een kommetje hutsepot. Ze geraakte niet binnen en ging om hulp bij Odette Vandenbroucke, de vrouw van André Noppe. De ouderwetse sleutel stak binnen op het slot van de voordeur. Ze geraakten binnen langs het raam en vonden Marietje dood aan de watersteen in de achterkeuken. Ze was subiet gestorven, net als haar broer Philemon die men destijds gevonden had in ‘t gangske.
In de collectieve herinnering van de echte Hulstenaars is Marietje Corlut nooit helemaal weggeweest. Of moet ik zeggen: ze kwam terug, nog mysterieuzer en groter dan ze in feite geweest was. Ja, ze kwam terug, herdoopt tot Mie Spekke en in het gezelschap van nog meedere reuzen tijdens de feestmarkt op een 11 julifeest in Harelbeke.
Maar de Hulstenaars, of althans enkele van de dulste, wilden Mie Spekke in Hulste.
Zou Marietje, die zulk een commerçante was geweest, langs een reuzenspekkenverkoop met Hulste-kermis, geen geld in het laatje kunnen brengen? Tussen pot en pint losten de ‘Mestdag-vrienden’ alle problemen op, vanaf de overbrenging van Marietje vanuit haar schuilplaats in Bavikhove tot het vinden van een aangepast logement voor de reuzin. Zo geraakte Mie Spekke met de camion van Marc Spiessens in de hoge toren van de kerk van Hulste, met daartussen een revalidatiestop in de timmerwinkel van Maurits Dutoit. De reuzenspekkenverkoop met Hulste-kermis was een dusdanig succes dat er nog niet één karamel of mente in de winkels van Hulste te vinden was. Alle voorraad was door de ‘Mesdag-vrienden’ opgekocht en werd door de meisjes, voor de gelegenheid verkleed in oude wijvekes, op de kermis verkocht.
Reuzen leiden meestal een ondergedoken bestaan. Weer eens moest Marie Spekke opgespoord, vervoerd en opgekalefaterd worden. De ‘Mesdag-vrienden’ wilden in de zomer van 1989 Marietje mee doen optrekken in de stoet van verenigingen ingericht door het comité van Holvoets Kapel. Marietje haalde er bijna haar dood aan. Het scheelde geen haar of ze zwaaide in het blote van landelijk Hulste omver. Maar de presentie van de reuzin bracht de ‘Mesdag-vrienden’ geen windeieren op. Mede met hun prachtige wagen kaapten ze er de eerste prijs weg.
Tot een volgend optreden leeft Marie Spekke weer ergens ondergedoken. Ze kan ook niet terugkeren naar de Brugsestraat 52. Het huis Carlu werd kort na haar dood verkocht, gesloopt en helemaal herbouwd. De commerce werd overgenomen door buurman Marcel Despriet die reeds eerder voyageur was, en voor Marietje de winkels bezocht.

Lucien Decroix
Stefaan Huysentruyt
2010

 

Terug